“Rouwen,” zei de Vlaamse professor Manu Keirse aan het begin van mijn nascholingsdag, “rouwen is hard werken”.
Je kunt ook zeggen rouwarbeid, en je kunt er flink moe van worden.
‘Een verlies een plaats geven’, wordt vaak gezegd. Wat ermee wordt bedoeld,vraag ik dan, beducht op een te snel achterlaten van verdriet. Onverwerkt verdriet wordt het dan, of deftiger “uitgestelde rouw”. Op mijn spreekuur zie ik dat verdriet soms na jaren weer belemmerend bovenkomt.
De professor stelde dat erkenning van het verlies de belangrijkste stap in de verwerking is. Het onder ogen zien. Verlies van een dierbare, maar ook van een lichaamsfunctie, van een werkplek door een reorganisatie, zelfs van een dierbaar voorwerp kan rouwen nodig maken. De bewustwording: het is definitief, het is voorbij, is dan de kern van de zaak.
“Vraag niet,” zei de professor, “als iemand zijn opa of oma op hoogbejaarde leeftijd heeft verloren, hoe oud ze zijn geworden. Het lijkt dan of het een minder erg verlies is en of het rouwen niet nodig is, maar je bent toch een dierbaar iemand kwijt.” Maar ook bij een miskraam is er rouwarbeid nodig.
Verlies delen met je collega’s is van groot belang, om het een goede plaats te geven. In België, wist de professor, is men na twee weken weer op het werk, nog niet in concentratie eisend werk maar wel er zijn. In Nederland is dit gemiddeld 6 weken. “Dat is te lang,” vond hij.
Wees er, met je verdriet, ook voor je collega’s, was zijn advies.